Jan Denys volgt sinds 1984 onafgebroken het reilen en zeilen op de arbeidsmarkt. Eerst als wetenschappelijk onderzoeker aan het Hoger Instituut voor de Arbeid van de KU Leuven, later als woordvoerder en arbeidsmarktexpert bij Randstad. Hij groeide uit tot een van de bekendste opiniemakers ter zake. Een keer per kwartaal helpt hij HR professioinals de actuele arbeidsmarktontwikkelingen in het juiste perspectief te plaatsen.
In het #ZigZagHR Bookazine van januari 2025 staat een interview van Selma Franssen met de Nederlandse professor Ton Wilthagen. Ik kan het van harte aanbevelen, wat niet betekent dat ik het met alles eens ben. Wilthagen is zonder enige twijfel een van de boeiendste professoren in ons taalgebied die zich met de arbeidsmarkt bezig houden. Hij is ook in Vlaanderen regelmatig te gast en geeft zelfs nu en dan eens commentaar op de gebeurtenissen op de Vlaamse en Belgische arbeidsmarkt. Daarmee is hij sowieso een van de weinige Nederlandse experten die echte interesse vertoont voor wat hier gebeurt.
Van jobzekerheid naar werkzekerheid
Wilthagen verwierf grotere bekendheid toen de Europese Commissie in 2007 het flexicurity model omarmde. Dit nieuwe concept probeerde flexibele arbeidsregels (flexibiliteit) te combineren met een hoge sociale bescherming (zekerheid). Zo moest minder worden ingezet op een strenge ontslagwetgeving maar meer op een betere transitie naar een nieuwe job. Bij de nieuwe zekerheid ging het niet meer om jobzekerheid maar om werkzekerheid. Het ging om een verfijning van de Europese Werkgelegenheidsstrategie (EWS) van tien jaar eerder. In mijn boek ‘Iedereen aan ‘t werk’ dat in oktober 2024 verscheen, heb ik uitgelegd hoe belangrijk die EWS voor België en voor Vlaanderen is geweest.
Voor het te ontwikkelen flexicurity concept baseerde de Commissie zich vooral op Denemarken. Daar bestond het namelijk al. De soepele ontslagregels in Denemarken zijn echter al een eeuw oud en zijn diep doordrongen in het maatschappelijk weefsel. Dit is niet zomaar transfereerbaar naar andere landen met meer rigide ontslagregels. Dit was een van de redenen waarom het flexicurity model uiteindelijk mislukte, zij het niet de belangrijkste.
Naast Denemarken bracht trouwens ook Nederland inspiratie voor het flexicurity model. In 1999 werd daar de wet flexibiliteit en zekerheid aangenomen. De wet had de bedoeling om de snel groeiende groep van uitzendkrachten en werknemers met een tijdelijk contract meer zekerheid en een betere rechtspositie te geven. In ruil kregen de werkgevers een soepeler en goedkoper ontslagrecht. Ook de maximale duur van de werkloosheidsuitkering werd ingekort. Dit was een mooi voorbeeld van een uitruil tussen meer zekerheid en meer flexibiliteit. Een echt succes is die wet niet geworden. Tot op de dag van vandaag worstelt Nederland met wat daar ‘doorgeschoten flexibiliteit’ wordt genoemd. Het aandeel tijdelijke contracten blijft een stuk hoger liggen dan in de rest van Europa. In 1999 bedroeg het aandeel tijdelijke contracten geen 10%, in 2023 was dit 23,6% tegenover 12,3 % voor de EU als geheel.
Was het gebrek aan succes de reden voor professor Wilthagen om Nederland niet te vermelden in het gesprek? Dat de wet flex en zekerheid niet heeft opgebracht wat oorspronkelijk beoogd werd, doet trouwens niets af van de sterke arbeidsmarktprestaties van Nederland van de voorbije decennia. Nergens is de werkzaamheidsgraad zo groot als daar zij het met meer deeltijdse arbeid dan gemiddeld.
Doorgeslagen flexibiliteit op maat van de werkgever?
Wat waren de andere redenen waarom het flexicurity model van de Europese Unie niet lukte? Al van bij de aanvang waren de vakbonden achterdochtig. Het flexicurity denken was volgens hen helemaal geen compromis tussen werkgever en werknemer en tussen flexibiliteit en zekerheid. In de praktijk was het volgens hen een doorslaan naar flexibiliteit op maat van de werkgever. Die nieuwe zekerheid bleek helemaal niet zo zeker. Ze hadden niet helemaal ongelijk. We mogen niet vergeten dat de gemiddelde werkloosheid in de EU in die periode een stuk hoger noteerde. In 2004 was dit nog bijna 10%. In 2007 was die wel gedaald naar 7.2%. De werkzaamheidsgraad bedroeg in 2007 op zijn beurt slechts 69%. Dit is, met de kennis die we nu hebben, nog geen arbeidsmarkt waarbij het flexicurity model gemakkelijk vorm kon krijgen. In feite heb je daarvoor een systeem van quasi volledige tewerkstelling nodig. We komen daar verder in deze bijdrage nog op terug.
Op het ogenblik dat de financiële crisis toesloeg (2008) was het dan ook snel over en uit met het flexicurity model. In 2010 bedroeg de werkloosheid alweer 10%, in 2013 zelfs 11.5%. In tijden van snel oplopende werkloosheid verloopt de transitie naar de arbeidsmarkt vanuit de werkloosheid per definitie moeizamer. Het momentum om werkzekerheid te promoten in plaats van jobzekerheid was dan ook snel verdwenen.
Nieuw momentum voor flexicurity
Het flexicurity model is dan ook geruisloos van de agenda verdwenen. De vraag is echter waarom het niet opnieuw is opgedoken de voorbije jaren? Na 2014 is de situatie op de arbeidsmarkt heel sterk verbeterd met een sterke daling van de werkloosheid en een sterke stijging van de werkzaamheidsgraad. De combinatie van een sterke jobcreatie met de zogenaamde babyboomers die de arbeidsmarkt verlaten, stuwt de arbeidsmarkt naar historische records. De werkloosheid bedraagt nu iets meer dan 5%, de werkzaamheidsgraad is 75.3%. Zonder de nog steeds zwakke arbeidsmarktprestaties van grote landen als Spanje en Italië, aangevuld met Griekenland zou de EU als geheel niet ver meer zitten van een situatie van volledige werkgelegenheid (die we situeren rond de 80%). Ik herhaal nog eens dat het geen toeval is dat de EU voor het eerst in een halve eeuw geen commissaris van Werk meer heeft. Op EU niveau is het verhogen van de werkzaamheidsgraad geen prioritair issue meer.
Het is vreemd dat Wilthagen blind lijkt voor die historisch nieuwe situatie. Zelfs voor Nederland (83.5%) neemt hij de term volledige werkgelegenheid niet in de mond. Integendeel, tijdens een referaat enkele maanden geleden ter ere van de emeritaatsviering van professor Ludo Struyven had hij het over een arbeidsreserve van meer dan één miljoen Nederlanders. In hetzelfde referaat had hij het ook over knelpunten op de Nederlandse arbeidsmarkt die structureel zijn en als dusdanig niet meer oplosbaar. Hij beschreef letterlijk de situatie van volledige werkgelegenheid. Dat kan dus niet. Je kunt niet enerzijds beweren dat er 1 miljoen mensen aan de kant staan die inzetbaar zijn en anderzijds dat er onoplosbare knelpunten zijn op de arbeidsmarkt. Het is het een of het ander.
Inclusiviteit versus efficiëntie
De realiteit is dat er geen 1 miljoen extra mensen inzetbaar zijn. Dit is een puur theoretisch gegeven. In realiteit gaat het om hoogstens enkele honderdduizenden. De anderen zijn misschien wel nog in zekere zin inzetbaar, maar de middelen en energie die hiervoor noodzakelijk zijn, zijn zo groot dat de kosten de baten sterk overstijgen. We moeten ons dan toch afvragen of het sop de kolen waard is. Is dit überhaupt maatschappelijk op te brengen? Inclusiviteit is een belangrijke waarde en overstijgt het strikte economische efficiëntiedenken, maar ook daar zijn er uiteindelijk grenzen. Dit zou op zijn minst bespreekbaar moeten worden. Maar het blijft tot op heden een taboe.
Paradigmashift
Na een halve eeuw meer mensen toevoegen op de arbeidsmarkt is het tijd voor een paradigmashift. Willen we meer welvaart (en welzijn) dan zal dit vooral een gevolg zijn van meer productiviteit per werknemer. Hoe die productiviteit te verhogen is verre van uitgemaakt. Dat productiviteit met zoveel verschillende bevoegdheidsdomeinen te maken heeft maakt het niet eenvoudiger. Het gaat zowel om vergunningenbeleid, innovatie, ondernemerschap, opleiding, meer competitieve interne markten, een beter functionerende Europese binnenmarkt, arbeidsregulering, welzijn enz.
Ontslagvrije samenleving
In feite gaat dit veel verder dan flexicurity maar een aangepast flexicuritymodel zou er zeker deel van moeten uitmaken. In ons boek pleiten we voor de ontslagvrije samenleving. We zouden er moeten naar streven om bij zoveel mogelijk vormen van ontslag ervoor te zorgen dat de betrokkenen bij het aflopen van het arbeidscontract uitzicht hebben op een nieuwe job. Indien we dit realiseren dan hebben we meteen ook flexicurity gerealiseerd zij het in gewijzigde vorm. De nadruk ligt dan wel meer op het gemakkelijker maken van transities (werkzekerheid) en minder op het promoten van meer tijdelijke arbeid. Deze neemt net af in tijden van volledige werkgelegenheid. De activering van de toekomst zal meer slaan op de transitie van werk naar werk minder op deze van inactiviteit of werkloosheid naar werk. Zoals reeds gezegd komt de nadruk nu veel meer op productiviteit te liggen. Hoe staan de zaken er wat dat betreft voor?
Op dit vlak is er positief nieuws te melden. Binnen de nieuwe Vlaamse regering zou de minister-president Matthias Diependaele de bevoegdheid inzake productiviteit coördineren en aansturen. Dit is in elk geval een sterk politiek signaal dat het thema op regeringsniveau ernstig wordt genomen. We zijn heel benieuwd hoe dit concreet vorm zal krijgen. Wordt vervolgd.