Levenslang leren is een realiteit. Maar dan vooral op de werkvloer

In België heerst een negatief beeld over levenslang leren. Veel commentatoren zijn van mening dat ons land terzake slecht scoort en onvoldoende is voorbereid op de toekomst. Een nieuwe studie van Randstad Research bij 2000 mensen wil dit nuanceren: levenslang leren is nu al een realiteit in de samenleving, vooral op de werkvloer.

Werkenden volgen de meeste opleidingen, bij werkzoekenden en niet-werkenden is dit veel minder. Daarnaast staat leren op de werkvloer vooral in het teken van de huidige job, leren om de job niet te verliezen of om van job te kunnen veranderen komt veel minder voor. Tot slot vindt bijna de helft van de bevolking dat werknemers zich moeten omscholen omdat heel wat jobs zullen veranderen of
verdwijnen. Toch meent slechts 15% dat ook zijzelf zich moeten omscholen.

Om te leren, moet je werken.

Exact 60 jaar geleden lanceerde de UNESCO het concept levenslang leren. De organisatie deed voorstellen om niet alleen op de schoolbanken te leren, maar tijdens de hele loopbaan. Kwestie van het menselijk kapitaal op peil te houden en de achterstand op de arbeidsmarkt – na een te korte initiële scholing – weg te werken.

Levenslang leren is intussen voor een stuk realiteit geworden, maar er is nog veel werk aan de winkel.

Jan Denys, arbeidsmarktdeskundige Randstad:
“Wie leert, werkt. Hoe hoger de initiële scholing, hoe meer kans dat iemand aan het werk is. Het omgekeerde geldt ook: wie werkt, leert. Uit ons onderzoek blijkt dat wie aan de slag is, veel vaker een opleiding volgt dan wie niet werkt. Zo volgde 50% van de 18- tot 65-jarigen het voorbije jaar minstens één opleiding, zowel werk- als niet-werkgerelateerd. Bij werkzoekenden daalt dit percentage naar 35%, over de hele bevolking is het gemiddelde 41%. Uiteraard zijn er bij de werkenden onderling grote verschillen inzake statuut, basisopleiding en sociale klasse.”

Opleiding voor de huidige job, niet voor de loopbaan.

70% van de opleidingen die mensen volgen, is werkgerelateerd, de overige 30% is niet-werkgerelateerd. Bij werkenden is de verhouding zelfs 77 versus 23%. Mensen volgen vooral opleiding om kennis op te doen over een interessant onderwerp (44%) of om hun huidige job beter te doen (39%). Het loopbaanperspectief scoort opvallend laag: slechts 7% geeft aan opleiding te volgen om de kansen te verhogen bij het vinden van een andere job, 4% om een bedrijf op te starten en 3% om het risico op jobverlies te minimaliseren.

Omscholen is iets voor de anderen.

Opvallend is het lage percentage dat het nodig vindt om zichzelf om te scholen. Waar bijna de helft van de bevolking (45%) omscholen in het algemeen noodzakelijk acht, vindt slechts 15% het nodig om zichzelf om te scholen.

De belangrijkste reden om geen opleiding te volgen, is dat het niet nodig is voor de job (50%). De tweede reden om te passen is tijdsgebrek wegens gezinstaken (20%). Met slechts 7% speelt de prijs van de opleiding nauwelijks een rol.

Opleidingen volgen piekt tot 40 jaar, daarna lichte terugval.

Tot 40 jaar krijgen werknemers het vaakst opleiding: bij de categorieën van 18-29 jaar en 30-39 jaar die werken, volgt ruim de helft (56-57%) minstens één opleiding per jaar. Voorbij de 40 jaar is er een terugval naar 43%, nog steeds een hoog aandeel. Nadien daalt het aandeel bij werkenden niet meer. Opvallend is dat net niet de helft (47%) van de werkende 60-plussers ook minstens één opleiding per jaar volgt. In het licht van langer werken is dit een belangrijk element. Het is ook een bewijs dat levenslang leren een realiteit is op de werkvloer. Buiten de werkvloer is dit veel minder het geval.

Vrouwen volgen meer niet-werkgerichte opleidingen.

Mannen en vrouwen volgen ongeveer even vaak opleidingen, of ze nu aan het werk zijn of niet. Daarbij gaan mannen iets meer (76%) voor werkgerelateerde opleidingen, vrouwen kiezen iets vaker niet-werkgerelateerde opleidingen (35%) (versus 65% werkgerelateerde).

Hogere opleiding en sociale klasse bepalen latere opleidingen.

Een markant verschil blijft de opleidingskloof op de werkvloer. Kaderleden volgen 2,5 keer meer opleiding dan arbeiders, bedienden zitten halverwege beide statuten. Het verschil tussen de sociale klassen is nóg groter: de hoogste sociale klasse volgt maar liefst vijf keer meer opleiding dan de laagste. Samen met het hebben van een job is de sociale klasse de grootste voorspellende variabele om opleiding te volgen.

Taalcursussen niet populair voor het werk, wel als hobby

De populairste werkgerelateerde opleidingen zijn persoonlijke vaardigheden (communicatie, presentatietechnieken, assertiviteit …) met 19%. Op de voet volgen ICT-cursussen (16%) en opleidingen financiën, boekhouding en personeelsmanagement (15%). Opvallend: bij werkgerelateerde opleidingen bengelen taalcursussen aan de staart met slechts 5%.
In tegenstelling tot bij de werkgerelateerde opleidingen scoren taalopleidingen wel hoog bij persoonlijke ontwikkeling: met 18% staan ze op de tweede plaats bij de niet-werkgerelateerde opleidingen. Ze moeten de duimen leggen voor lifestyleopleidingen. Met 27% zijn die erg populair bij zowel werkenden als niet-werkende.

Belgische werkgevers grootste aanbieder van opleidingen voor wie werkt.

Belgische werkgevers zijn met 34% veruit de grootste aanbieder van opleidingen voor werkenden. Privéopleidingsinstituten volgen op de voet met 32%, publieke aanbieders (VDAB / Forem / Actiris, Syntra, volwassenenonderwijs) en social profit volgen met 10% op ruime afstand.

Met slechts 3% spelen digitale platformen een marginale rol. Nochtans zijn ze een oplossing om efficiënter om te gaan met tijd en verplaatsingen.

Als land loopt België qua werkgerelateerde opleidingen wat achter op de buurlanden, in Europa en de OESO scoort België rond het gemiddelde. De achterstand is niet het gevolg van het opleidingsaanbod bij bedrijven. Met beduidend hogere investeringen per werknemer dan in buurlanden en vergelijkbare landen, doen de Belgische werkgevers het op dit punt meer dan gemiddeld.

Onderzoek bij 2000 mensen.
Het onderzoek over levenslang leren werd uitgevoerd van 4 tot en met 18 september 2019. Aan de bevraging namen 2007 mensen van 18 tot en met 65 jaar deel. De grote meerderheid van de respondenten (71%) werkte. 11% was ge(pre)pensioneerd, 6% was werkzoekend. 6% was huisman of -vrouw, 7% had een gemengd statuut (vaak mindervalide of arbeidsongeschikt). De helft van de bevraagde 60-plussers was ge(prepensioneerd)

 

Schrijf je in op de wekelijkse HR-nieuwsbrief

Ook interessant

LEES MEER